Academy Track (AMBI)
JavaScript Tree Menu

Exameneisen HSB.1

1. Samenhang informatie-analyse, systeemmodellen en SQL
Algemeen De kandidaat heeft inzicht in het ontwikkelen van informatiesystemen waarbij het werken met bedrijfsactiviteitenmodellen, informatiemodellen, relationele modellen, SQL en applicatiegeneratoren centraal staat.
1.1 De kandidaat kan het begrip modellencyclus en de bijbehorende modellen (bedrijfsactiviteitenmodel, informatiemodel, relationele model) in onderlinge samenhang gebruiken, bijvoorbeeld in een gegeven situatie.
1.2 De kandidaat kan aangeven waarvoor bedrijfsactiviteitenmodellen, informatiemodellen, relationele modellen en SQL bij het ontwikkelen van informatiesystemen worden toegepast, bijvoorbeeld in een gegeven situatie.
1.3 De kandidaat kan het begrip applicatiegeneratie gebruiken, bijvoorbeeld in een gegeven situatie.
1.4 De kandidaat kan het begrip projectinrichting en de bijbehorende fasen in onderlinge samenhang gebruiken, bijvoorbeeld in een gegeven situatie.
1.5 De kandidaat kan de methoden en hulpmiddelen die de in deze paragraaf bedoelde wijze van systeemontwikkeling ondersteunen in onderlinge samenhang gebruiken, bijvoorbeeld in een gegeven situatie.
1.6 De kandidaat kan de technisch organisatorische aspecten die gepaard gaan met de toepassing van applicatiegeneratoren (en daarvoor specifiek zijn) beschrijven, bijvoorbeeld in een gegeven situatie.
1.7 De kandidaat kan de begrippen iteratieve en incrementele systeemontwikkeling in onderlinge samenhang gebruiken, bijvoorbeeld in een gegeven situatie.
1.8 De kandidaat kan de begrippen referentiemodel en applicatie template in onderlinge samenhang gebruiken, bijvoorbeeld in een gegeven situatie.

2. Het bedrijfsactiviteitenmodel
Algemeen De kandidaat heeft vaardigheid in het modelleren van bedrijfsactiviteiten volgens de Actimod methode.
2.1 De kandidaat kan de betekenis van de onderstaande begrippen aangeven:


2.2 De kandidaat kan bovenstaande begrippen in samenhang toepassen, gebruikmakend van de bijbehorende grafische en tekstuele conventies.
2.3 De kandidaat kan vanuit een beschrijving van een bedrijfswerkelijkheid een activiteitenmodel ontwerpen, gebruikmakend van de onder 2.1 genoemde begrippen en de onder 2.2 genoemde vaardigheid.

3. Het informatiemodel
Algemeen De kandidaat heeft vaardigheid in het ontwerpen van een informatiemodel volgens de Entity-Relationship methode, aangevuld met informatieregels in een natuurlijke taal.
3.1 De kandidaat kan de betekenis van de onderstaande begrippen aangeven:


3.2 De kandidaat kan de onder 3.1 genoemde begrippen in samenhang toepassen, gebruikmakend van de bijbehorende grafische en tekstuele conventies.
3.3 De kandidaat kan vanuit een informatiebehoefte (totale behoefte aan informatievoorziening), geformuleerd in een bedrijfsactiviteitenmodel en/of in natuurlijke taal, een informatiemodel ontwerpen, gebruikmakend van de onder 3.1 genoemde begrippen en de onder 3.2 genoemde vaardigheid.
3.4 De kandidaat kan bij een informatiemodel functionaliteit specificeren.

4. Het relationele model
Algemeen De kandidaat heeft vaardigheid in het modelleren volgens het relationele modeltype.
4.1 De kandidaat kan de betekenis van de onderstaande begrippen aangeven:


4.2 De kandidaat kan de onder 4.1 genoemde begrippen in samenhang toepassen.
4.3 De kandidaat kan een gegeven informatiemodel 1:1 omzetten in een gegevensmodel (representatiemodel volgens het relationele model) in BCNF.
4.4 De kandidaat kan vanuit een gegeven beschrijving van informatiebehoeften en/of gegeven uitkomst van informatie-analyse een gegevensmodel in BCNF ontwerpen en toetsen.
4.5 De kandidaat kan een relationeel gegevensmodel aanvullen met functionaliteitregels.
  1. De kandidaat kan de betekenis van de onderstaande begrippen aangeven:
    • statische structuurregels
    • update-en delete-regels
    • domeinen, superdomeinen, waardebeperkingen
    • globale regel
    • voorval (event), voorwaarde (condition), actie (action)
    • voorval-geactiveerde regel (event-triggered rule)
    • events: PRE/POST INSERT/UPDATE, POST CHANGE/QUERY/COMMIT
    • internal events
    • normaliseren, gecontroleerde denormalisatie.
  2. De kandidaat kan de onder 4.5.1 genoemde begrippen in samenhang toepassen.
  3. De kandidaat kan functionaliteit die voortkomt uit het bedrijfsactiviteitenmodel en/of het informatiemodel en/of de informatieregels en/of geformuleerd is in een natuurlijke taal, specificeren als aanvullende regels op het relationele model, daarbij gebruik makend van de onder 4.5.1 genoemde begrippen en onder 4.5.2 genoemde vaardigheid.

5 SQL
5.1 De kandidaat heeft vaardigheid in het omgaan met SQL-DDL.

  1. 1 De kandidaat kan de betekenis van de onderstaande SQL-DDL-begrippen beschrijven: database, table, view, domain.
  2. 2 De kandidaat kan de onderstaande SQL-DDL schema definition statements beschrijven:
    • schema definition
    • table definition
    • column definition
    • table constraint definition
    • view definition.
  3. 3 De kandidaat kan een relationeel schema omzetten in een SQL-DDL-schema, gebruikmakend van de onder 5.1.2 genoemde schema definition statements.
5.2 De kandidaat heeft vaardigheid in het manipuleren van een relationeel model ten behoeve van het implementeren van in 4.5.3 genoemde functionaliteit en ten behoeve van het maken van rapportages.
  1. De kandidaat kan de betekenis van de onderstaande Structured Query Language begrippen beschrijven:
    • host language query language
    • query, subquery, join
    • view, base table
    • .
  2. De kandidaat kan de betekenis van de begrippen en opdrachten beschrijven:
    • create table (inclusief de constraints: unique-, referential-en check constraint)
    • create view
    • select from where group by having
    • functies: COUNT SUM AVG MAX MIN
    • update insert delete
  3. De kandidaat kan, gebruikmakend van de begrippen en opdrachten genoemd onder 5.2.1 en 5.2.2, een programma schrijven.